Interview met Martijn Teerlinck,
winnaar van het Amsterdams Studenten Festival 2008, discipline poëzie
Je bent de winnaar van het ASF 2008. Hoe lang ben je al bezig met poëzie? Heb je vaker meegedaan aan wedstrijden?
– Ik was als jong kind al bezig met het schrijven van verhalen en gedichten, maar ik deed ook veel andere dingen zoals tekenen en muziek maken. Achteraf schijnt het me toe alsof al die creatieve uitingsvormen zich hebben uitgekristalliseerd in de schrijfactiviteiten die ik momenteel uitvoer. In 2006 heb ik een schrijverscollectief opgericht dat Meer Licht heet (http://meerlicht.blogspot.com) en sindsdien ben ik wat toegespitster bezig met mijn poëzie en verhalen. Ik ben sindsdien gaan realiseren dat poëzie altijd al verweven was met wie ik ben, of ik het nu schrijf of lees.
Aan wedstrijden doe ik zo nu en dan mee. Het is voor mij, levende in een tijd waarin poëzie vaak vooral toegankelijk moet zijn, een van de weinige manieren om nog een beetje onder de mensen te komen. Dit zeg ik met enige ironie, hoor. Wedstrijden zijn leuk om te winnen en minder leuk om niet te winnen. Zo cynisch ben ik dan ook wel weer.
Door te winnen heb je behoorlijk wat mensen het nakijken gegeven (twee voorrondes en een finale). Waarin ligt volgens jou de kracht van jouw poëzie? Wat maakt jou beter dan de andere deelnemers?
– Ik vind het moeilijk om dat te beoordelen, zoals ik poëzie in het algemeen vaak moeilijk vind om te beoordelen. Bij het ASF is daar gelukkig de jury voor geweest. De jury (Peter de Groot, Pom Wolff en Menno Wigman) zei in het rapport dat ik van alle kandidaten ‘het beste begreep wat poëzie is’. Dat is een compliment dat ik graag accepteer. Misschien is dat het wat mij beter maakt dan de andere deelnemers. Toch houd ik niet zo van het woord ‘beter’, ondanks mijn aangeboren narcisme. Ik geloof liever dat mijn gedichten vanuit een sterkere overtuiging over wat poëzie is geschreven zijn, dan die van de andere deelnemers. Ik geloof ook dat, hoe ontoegankelijk een gedicht ook kan zijn qua letterlijke woordkeuze, die sterkere overtuiging door heel veel mensen te voelen is.
In je gedichten komen veel kleuren voor. Daarnaast lijkt het sowieso wel alsof je het adagium ‘show don’t tell’ ter harte neemt. Moet poëzie volgens jou beeldend zijn?
– Ik geloof niet dat dat noodzakelijkerwijs zo zou moeten zijn. Ik denk dat een dichter boven alles een oprechte stem moet zijn van zichzelf. Zoals ik zei, heb ik altijd getekend. Kleuren zijn belangrijk in de manier waarop ik kijk, en die manier van kijken heeft dus postgevat in mijn innerlijke gedachtenwereld. In mijn geval, op dit moment in mijn leven, moet mijn poëzie dus beeldend zijn. Maar er zijn misschien myriaden dichters bij wie dat niet op zou gaan.
Op een heel ander niveau ben daarnaast van mening, dat het niet interessant is als iemand is ’telling’ in plaats van ‘showing’. Maar ‘showing’ hoeft niet per definitie te zijn door middel van kleuren. Het moet allemaal niet te duidelijk zijn, het moet geen rijmelarij worden waarin gevoelens met naam en toenaam op het papier of door de microfoon gegooid worden.
Door welke dichters heb je je laten beïnvloeden?
– Ik ben een groot en eeuwig liefhebber van Baudelaire, al is het alleen maar omdat hij mij heeft geleerd hoe gedichten in elkaar gezet moeten worden, hoe je moet smeden. Verder bewonder ik Lucebert, onder andere omdat ik een bepaalde verwantschap voel op het persoonlijke vlak. Ik kan er niet precies de vinger op leggen, maar het is iets zwaars in zijn mens-zijn en poëzie waardoor ik me als mens aangesproken voel. Om het rijtje af te ronden tot drie namen, zou ik graag nog Leonard Nolens noemen. Hij is een onvervalste, compromisloze dichter met een prachtig oeuvre.
Het is een beetje een standaardvraag misschien, maar vaak zijn de antwoorden minder standaard: Wat is volgens jouw de functie van poëzie? Wat wil je met jouw poëzie bereiken?
– Zoals ik al zei, moet poëzie in de eerste plaats een oprechte stem zijn. Persoonlijk wil ik daarnaast met mijn poëzie de ontoereikendheid van de taal laten zien. De mens heeft de taal gebruikt om te scheppen. Onze hele wereld bestaat uit taal, in al haar nuanceringen. Het is het beste communicatiemiddel dat er is, maar toch leidt het nog steeds heel vaak tot miscommunicatie. Juist die ontoereikendheid van taal, en dus ook van ons bestaan, is tussen de regels door in veel van mijn gedichten te lezen. Taal heeft geleid tot een eindeloosheid aan mogelijke nuanceringen, terwijl mensen vaak ongenuanceerde uitingen nodig hebben om zichzelf neer te kunnen zetten in de wereld. Maar in die nuance, en datgene wat we dus soms zelfs niet kunnen begrijpen, dát is de wereld. Daarover schrijf ik.
ER LIGT AZUUR MET SCHRIJDEND WIT
Er ligt azuur met schrijdend wit
Op glijdend groen gelijmd met horizon
Golvend gewoel als stond de wereld op zijn kop
Hier schuimt een jakobshoge oceaan
De willige wilgen staan in de houding
En ruilen hun brandhout voor donkerte in
Het pad naar het blauw dat strekt zich met moeite
En loopt als een letter die pas is verzonnen
Het nat aan de kanten vertwijfelend grijpend
Gedijend in wijzers die stilte bereiken
Als men hier zou zijn en zou kijken, zien zij
Een stilstaand voertuig in de verte rijden
VADER HOU VAST
Dit is mijn vader in een zwembroek
in de droogte in het platte land
Het indigo om zijn zandrode schouders
Hij is een halfwas met een oudemannengeest
in de bolster van het weenlabeur
Dit is zijn zoon die woont in groeve
hoewel zojuist ontkiemd in daglicht
Dit is mijn vader en zijn camera
bekijkt de jonge beenhouwer
Het toestel van een slager maakt geen foto’s
maar snijdt soms zacht in eigen vlees
Vader hou vast
In zijn mouwen vastgeschaduwd
ligt een genie dat is door toeval
I
het is het mooiste gedicht
dat nooit een vrijheid vindt in lettergrepen
het heeft om te beginnen nooit een vrijheid
het is een woordloos zwart papier
het is het mooiste gedicht
dat zich niet buiten alles schrijt
het heeft om te beginnen nooit een stem
het is een geruisvolle stilte
het is het mooiste gedicht
dat niet geschreven wordt door mij
het heeft om te beginnen nooit een ik
het is een schrijverloze bedoening
(Uit de cyclus ‘Het is het mooiste gedicht’)