Hypochonder
“Ik ontwijk haar soms gewoon,” zei Mark. “Dan spring ik in een struik. Ik bedoel, ze is altijd zo blij als ze een praatje kan maken, maar ik krijg haar dan niet meer van me af geschud.”
Ik stond met Mark, mijn beste homovriend, voor het raam, we hadden een mok koffie in onze hand en we keken naar zijn oude tegenover-buurvrouwtje dat met een regenkapje en een stok de straat uitliep. We hadden nog naar haar gezwaaid. Ze keek blij toen we naar haar zwaaiden.
“Het is m’n grootste angst dat ik zo eindig,” zeg ik.
“Soms dan zie ik haar zitten, dan staart ze naar de muur en dan eet ze een boterham. Soms wel een uur lang,” zei Mark.
“Daar staat geen tv?”
“Nee, daar staat geen tv.”
We waren even stil, beneden ons probeerde een Duitse auto in te parkeren.
“Misschien luistert ze wel naar de radio.”
Mark kijkt naar mij en dan weer naar het raam van de tegenoverbuurvrouw en dan weer naar mij.
“Inderdaad.”
“Dat is minder zielig.”
“Dat is inderdaad minder zielig.”
We keken naar de Duitsers die bij de parkeerautomaat met chipknip ruzie begonnen te maken.
Tevreden bliezen we de stoom van onze mokken.
De ruit besloeg een beetje.
Ik ben ziek.
En ik ben een hypochonder, dat ook.
Ik durfde eerst niet naar de dokter omdat ik bang ben dat mijn dokter ook denkt dat ik een hypochonder ben. Ik heb namelijk nooit iets als ik naar de dokter ga.
“Kijk het nog maar een weekje aan,” zegt de dokter altijd. En dan is het meestal de dag erna weg.
Volgens mij ben je pas een echte hypochonder als je denkt dat je dokter denkt dat je een hypochonder bent en daardoor te laat naar de dokter gaat.
Ik ging dus te laat naar de dokter. Achterop de hobbelfiets van Fem, die bij elke drempel of stoeprand “Pas op!” riep, daarna in een wachtkamer met een tikkende klok en iedereen die eerder naar binnen mocht dan ik, om daarna krom van de pijn, met een receptje in een trillend handje en als een omaatje arm in arm met Fem naar de apotheek.
Ik blijk een nierontsteking te hebben.
Ik slijt mijn dagen met het kijken van films en van huilprogramma’s op Uitzendinggemist. Ik snotter uit medelijden voor mezelf en voor die arme mensen bij Char, Family Matters en Memories.
Eten, bewegen, zitten en ademen gaan slecht. Vooral eten is een leuke legpuzzel aan het worden, aangezien ik door de pijn dat wat ik eet meteen niet meer lust.
Ik houd het al gauw op boterhammen met chocopasta, aangezien het ‘t enige is dat nog naar binnen wil. Een boterham eten duurt een half uur door alle tegenzin, maar het moet aangezien de pillen voedsel nodig hebben.
En ik wil alleen maar citroenlollies. Citroenlollies, zuurtjes of grapefruitsap.
Ik hoorde ooit eens een verhaal van een jongen die niet durfde te slapen omdat hij overtuigd was van het feit dat hij aan een hartaanval dood zou gaan als hij zou slapen. Na veel therapie raakte hij van zijn fobie af en had hij een normaal gelukkig leven met een vrouw en met kinderen. Tot hij ineens overleed. ’s Nachts in zijn slaap aan een hartaanval.
Ik was vroeger nooit echt ziek toen ik klein was. Echt ziek heeft niks te maken met beschuitjes en dekentjes. Echt ziek zijn heeft te maken met niet dood willen gaan.
Als ik vroeger ziek was legde mijn moeder me altijd met een dekentje op de bank. En dan kreeg ik een cassettespeler naast me met bandjes van Willem de Ridder, waarop verteld werd over draken en heksen en boerenzoons die op zoek gingen naar prinsessen. Dan werd er op de salontafel naast me een pot thee gezet, en een kopje bouillon en een beschuitje met stroop.
De hand van mijn moeder op mijn voorhoofd.
Nog steeds wil ik altijd dekentjes op de bank. Ook al is het zomer en ook al ben ik niet ziek. Het is het eerste dat ik deed toen ik op kamers ging: een deken op de bank leggen.
Ik vond het heerlijk vroeger, ziek zijn.
Misschien ben ik wel zó hypochondrisch dat ik er ondertussen écht ziek van word.
Ik besluit pasta voor mezelf te koken.
Ik fruit uitjes, kook penne, laat de saus pruttelen, los een pil op in een glas water. Ik dek de tafel en dan begin ik aan mijn bordje eten. “Warm eten,” zou mijn moeder zeggen, “het is een goed teken als je warm kunt eten.” Langzaam kauw ik elke hap en wacht ik tot de misselijkheid wat zakt.
Ik kijk uit het raam, ik staar wat. Over de achtertuinen heen zie ik de achterbuurman in de keuken staan, hij lijkt af te wassen. Ik vraag me af of hij me kan zien zitten, in pyjama, met een bord warm eten, naar de muur starend.
Ik spring op en ik zet de radio aan.
Met de radio aan is het minder zielig.
Ik heb nog geen behoefte om dood te gaan.
Hanneke Hendrix werd met een identiteitscrisis geboren, groeide op onder de rook van Venlo en realiseert zich sinds kort dat het er sinds die tijd is het er niet veel beter op geworden is. Ze studeert Writing for Performance aan de Hogeschool voor de Kunsten te Utrecht en Wijsbegeerte aan de Radboud Universiteit in Nijmegen.
Ze schrijft voor Passionate Magazine, publiceerde in onder andere Op Ruwe Planken en droeg voor tijdens Wintertuin Festival en Lowlands Festival.
En als ze geen bier schenkt dan schrijft ze op www.hetmeisjedatopdinsdaghetbierschenkt.nl
Reacties
3 reacties op “De maand van Hanneke Hendrix (1)”
[…] Kilk! […]
[…] Hier dus! […]
Prachtig! Wanneer ben je weer ziek? Dan kom ik weer lezen.