Hoera, Op Ruwe Planken bestaat dit jaar liefst 15 jaar – nog even en we worden zelfs volwassen! We trappen dit lustrumjaar af met de webserie ‘Vijftien jaar Op Ruwe Planken’, waarin (oud-)redacteuren herinneringen ophalen aan hun tijd in de redactie en aan één tekst in het bijzonder. Dit is aflevering 1, met daarin Willem Claassen over ‘Het gesloten achterland’ uit ORP 8.4.
In mijn tijd bij Op Ruwe Planken werd de term ‘Dolle Mina’ een begrip binnen de redactie. ‘Dolle Mina’ was de titel van een ingezonden gedicht. Tijdens de kopijvergadering kwam dit gedicht na een heftige discussie niet door de selectie. Dit tot mijn grote spijt, want ik was een uitgesproken voorstander van ‘Dolle Mina’. De volgende ochtend heb ik de redactieleden een mail gestuurd met de mededeling dat ik ging stoppen bij Op Ruwe Planken. Uit die mail:
‘De reden voor mijn vertrek heeft voornamelijk te maken met iets wat gisteravond is gebeurd, maar wat ik al eerder ervaren heb tijdens de kopijvergaderingen. Er bestaat tussen mij en de rest van de redactie een onoverkomelijk verschil in mening over wat als hoogwaardige literatuur beschouwd dient te worden.’
En: ‘Ik trek hieruit mijn conclusie en lever mijn button in.’ (We hadden in die tijd een button met het logo van Op Ruwe Planken die we bij elke presentatie op onze trui spelden).
Nog geen half uur na het verzenden van de mail, werd ik gebeld door hoofdredacteur Willem Sjoerd van Vliet. Hij klonk bezorgd. Ik probeerde mijn lach in te houden, maar dat lukte niet. Mijn besluit om te stoppen was een hoax.
Vanaf dat moment werd een tekst die iemand koste wat het kost in het tijdschrift wilde hebben een ‘Dolle Mina’ genoemd. Ik heb na die ene mail overigens nog ruim twee jaar in de redactie gezeten.
‘Het gesloten achterland’ van Justine le Clerq was ook een ‘Dolle Mina’. Dit verhaal heeft het gelukkig wel gehaald.
——————–
Het gesloten achterland
Justine le Clerq
Hassan was voorbij de onzekerheid toen hij radeloze meisjes begon te rekruteren.
‘Daar was ik heel bedreven in,’ zei hij de eerste keer dat ik hem sprak. Al snel had hij vier radeloze meisjes die voor hem werkten en die hij iedere avond naar de tippelzone bracht.
‘Ik zorgde goed voor ze,’ zei Hassan, want hij had geen slecht hart – wat hem uiteindelijk opbrak. Of misschien kwam het door zijn gerepareerde hazenlip die hem iets aandoenlijks gaf. Andere jongens beschikten over de juiste vorm van kwaadaardigheid en dat sprak de radeloze meisjes meer aan.
‘Zo raakte ik ze kwijt,’ zei Hassan. Hij hield er nog wel een witte BMW aan over.
*
Ik dacht dat het heel moeilijk was. Dat je mensen moest kennen – de juiste mensen. Achter het raam wilde ik niet, want een raam is als een foto: je bent vastgelegd en chantabel.
Op goed geluk liep ik in de buurt van de tippelzone. Hassan stopte en zei door het open raam: ‘Jij bent nieuw.’
‘Mwahh,’ zei ik.
‘Vijftig is een heel normale prijs,’ zei hij.
‘Ja.’
‘Stap maar in.’
Het bleek niet moeilijk. Ook niet makkelijk. Het bleek eigenlijk tamelijk gewoon.
‘Hoe heet je?’
‘Julia.’
‘Ik ben je eerste klant,’ zei Hassan. Het klonk bijna trots.
‘Waarom tippelen?’ vroeg hij. Misschien moest ik spijt voelen of verdriet, maar ik voelde niets bijzonders.
‘Ik wil geen strafblad, ik wil geen vragen, ik wil geld,’ zei ik, omdat dat ook echt de reden was. Daarna werd die vraag door bijna iedere klant gesteld, en altijd tijdens de betaling. Alsof het betalen plots het bewustzijn weer op gang bracht, alsof het ongemak overstemd moest worden. Ze namen geen genoegen met zwijgen, wilden gedetailleerde antwoorden, waren bezitterig naar ellende. Enkelen betaalden zelfs extra, als ik maar niet zweeg, als ik in godsnaam maar iets vreselijks vertelde. Ik ging incognito, creëerde iedere avond een nieuwe geschiedenis, herschikte de niet bestaande feiten.
Na het afrekenen zei Hassan: ‘Dat was het dan. Ik ben Hassan en rijd de meisjes rond.’
Met zijn witte BMW reed hij de meisjes van de tippelzone naar de avondwinkel, de dealer, ook wel naar hun ouders. Als hij een meisje wegbracht kwam hij snel weer terug naar de tippelzone. ‘Voor als ik nodig ben,’ zei hij. Hassan wilde graag nodig zijn. Als kind was hij onnodig geweest. ‘En later eigenlijk ook,’ zei hij zonder wrok. Op de tippelzone was iedereen welkom, ook de onnodige.
*
Uiteindelijk werd de hele tippelzone onnodig verklaard. Niet door de meisjes, niet door de hulpverleners, niet door de klanten, maar door alle overige mensen die de tippelzone niet kenden. Omdat ook het onnodig-verklaarde wat nostalgie verdient belde ik Hassan de laatste avond op en vroeg: ‘Kom je me halen?’
We reden naar de tippelzone. Hassan parkeerde voor de huiskamer: een ruimte gerund door vrijwilligers die ons condooms verstrekten en de werkdruk verzachtten met brood en soep.
‘De laatste avond,’ zei hij.
Ik knikte.
‘Een hele bedrijfstak – zomaar weg.’
‘Wat ga jij doen?’ vroeg ik. Nu de tippelzone ging sluiten leek het me dat zijn rol was uitgespeeld. Hij werd opnieuw onnodig. Hassan haalde zijn schouders op.
‘De meiden moeten toch werken. Waar zij gaan, ga ik.’
‘Waarom stop je niet?’
Hij wees met een vinger naar zijn gezicht en lachte. ‘Hazenlip Hassan.’
Ik reageerde niet.
‘Een scheve lip, scheve oordelen. Ik ben niet slecht en niet goed. Ik rijd de dames rond. Als niemand kijkt, denk ik na.’
‘We lijken op elkaar,’ zei ik, maar wist niet precies wat ik daarmee bedoelde. Het klonk aardig.
‘De jaren voor mijn rijbewijs was ik onzeker. Daarna niet meer. Met een rijbewijs ben je een groot man, zei mijn vader. Ik blijf rondrijden, meer zit er niet in voor mij. Maar jij, jij hebt toekomst.’
‘Ik ben wat moe voor een toekomst.’
Hassan spreidde zijn armen, kermde och och, tekende een denkbeeldige weg in de lucht en riep met gevoel voor verlangen: ‘Jouw voorland ligt open als een begerige maagd.’
‘Ik wil nog een klant pakken,’ zei ik en stapte uit.
*
‘Mijn droeve dwaling,’ zei de klant en gaf me vijftig euro. ‘Zie ik je volgende week weer, zelfde nacht, zelfde tijd?’
‘We gaan sluiten,’ zei ik.
‘Ja.’
‘De tippelzone, bedoel ik. Die sluit definitief.’
‘Wanneer?’
‘Vannacht.’
Hij zuchtte zoals mensen zuchten die iedere dwaling herkennen als hun broekzak. Hij veegde secuur zijn handen af aan een zakdoek en zei: ‘Deuren sluit je, doodskisten ook, maar een dwaling die je sluit is als verstoort geluk: het wacht getergd op een herkansing.’
Ik trok mijn drie panty’s weer omhoog.
‘Koud hè,’ zei hij.
*
Ik stapte de huiskamer binnen.
‘Mag ik vier boterhammen met chocopasta?’ vroeg ik aan de vrijwilliger.
‘De laatste avond,’ zei ze.
Ik keek de huiskamer rond. Op de bank lag Weronika in haar zwart leren jas. Weronika probeerde overal in slaap te vallen. ‘Ik leef in wat voorbij is,’ zei ze vaak, ‘daarom slaap ik liever.’ Ook was ze ervan overtuigd dat ze een reageerbuisbaby was, hoewel haar moeder in alle toonaarden ontkende. ‘Maar ik mis een ziel,’ zei ze.
‘Het is de laatste avond,’ riep Weronika vanaf de bank. ‘Ik heb er niet van geslapen.’
‘Ik slaap al jaren niet,’ zei de vrijwilliger.
‘Doe maar veel chocopasta,’ zei ik en ging naast Weronika zitten. Ik streek haar bruine haar opzij en fluisterde in haar oor: ‘Ik ben het vergeten eruit te halen.’
‘Wat?’
‘Mijn tampon,’ fluisterde ik, ‘ik ben het vergeten. Die klant zei, wat ben je nauw.’
‘Da’s niks, zei ze. ‘Ik heb d’r wel eens twee laten zitten.’
‘En nu?’
‘Ze heeft d’r tampon laten zitten,’ riep Weronika door de huiskamer.
‘Trut,’ snauwde ik, en gaf een stomp in haar zij.
‘De dokter komt straks,’ zei de vrijwilliger. ‘De dokter verwijdert het wel. Hij verwijdert heel zorgvuldig.’
‘Deze wel,’ zei Weronika, ‘maar die vorige…zoals die in je doos roerde…’
‘Toe maar,’ zei de vrijwilliger.
‘Waar blijft m’n boterham?’ vroeg ik.
De vrijwilliger bracht een stapel boterhammen en kwam bij ons zitten.
‘Wat we niet allemaal hebben meegemaakt,’ zei ze.
Weronika pakte een boterham van mijn bord en zei: ‘Vroeger had ik een hotel.’
Het was druk in de huiskamer. Meisjes liepen in en uit. Sommige zeiden: ‘De laatste avond,’ en keken verwilderd rond, als kinderen die hun ouders niet meer zien staan aan de rand van de speeltuin.
*
Een half uur voor de sluiting van de tippelzone stapten we bij Hassan in de auto. Weronika achterin, ik voorin.
‘Geef eens een sigaret,’commandeerde Weronika.
Ik staarde uit het autoraam en dacht aan de klanten die goed waren geweest, aan de dokter die zorgvuldig had verwijderd, aan de stapels boterhammen met chocopasta, en dat ik die zou missen, die chocopasta.
Weronika schoof zenuwachtig heen en weer en mompelde: ‘Misschien ga ik weer een hotel beginnen.’
‘Gaan we zo huilen?’ vroeg Hassan. ‘Ik hou erg van huilen.’
‘Het is een gepast moment,’ zei ik.
‘Ik ben te ziek,’ zei Weronika.
‘Ik te stoned.’
Weronika schoot naar voren, greep mijn hand vast en bedelde: ‘Heb je wat voor mij? Alsjeblieft?’
‘En die wil een hotel beginnen,’ zei ik en schudde haar hand weg.
‘Het is allemaal voorbij,’ zei Hassan.
‘Het wordt stil op de zone.’
‘Stil wel,’ zei Weronika, ‘maar het is niet voorbij. Het is nooit voorbij. Het gaat gewoon door. Al dat gezeik. Lust wil een daad, geen idealen.’
Het viel even stil. Ik vroeg me af waarom mensen de zenuwen hadden gekregen van de tippelzone. Ik krijg ook vaak de zenuwen: van mensen die voordringen; van doktoren die roeren; van brood zonder chocopasta; maar nooit van mannen die willen en vrouwen die het doen.
Hassan startte de auto, zette de verwarming aan en zei: ‘Je weet nooit wat je voorland is.’
‘Nee,’ zei ik, ‘maar wel wat je achterland is.’
‘Jezus, is dit een praatgroep,’ riep Weronika geïrriteerd.
Ik draaide me om en gaf een tik op d’r hoofd. ‘Ik heb hier zes jaar gelopen.’
‘Ik acht,’ zei Weronika.
‘Hoeveel hebben jullie gespaard?’ vroeg Hassan. We lachten.
Ik keek de donkere straat door. Een auto met twee jongens reed langzaam voorbij. De deur van de huiskamer ging open. De vrijwilliger kwam naar buiten. Ze schikte haar jas, trok de deur toen dicht en draaide het op slot. Ze bleef staan en keek omhoog langs de gevel van het pand. De twee jongens reden weer voorbij. Eentje riep ‘hoer’ naar de vrijwilliger. Ze keek de straat door, streek toen even met haar hand over de voordeur, en liep plots snel weg.
Van twee kanten kwamen politiewagens aangereden. Ze reden stapvoets. Dit was de aankondiging van de sluiting, een stoet politiewagens. De wijkagent kwam nu ook de tippelzone opgefietst. Dat was de afspraak, had de vrijwilliger verteld: dat de wijkagent bij de sluiting aanwezig zou zijn om de meisjes te verwijderen.
Maar er waren nergens meer meisjes.
‘Dat was het,’ zei Hassan.
‘Ons gesloten achterland,’ zei ik.
‘Ons gesloten achterland,’ herhaalde Weronika.
Hassan gaf gas en we reden langzaam weg.
‘Heeft nou niemand een sigaret?’ vroeg Weronika.
Reacties
Eén reactie op “Vijftien jaar Op Ruwe Planken – Deel 1”
[…] ‘Ik trek hieruit mijn conclusie en lever mijn button in.’ In de tijd dat ik bij Op Ruwe Planken zat, werd de ‘Dolle Mina’ een begrip binnen de redactie. Inmiddels bestaat het meesterlijke literaire tijdschrift voor aanstormend talent alweer 15 jaar. Dat wordt gevierd met gouwe ouwen, oftewel: Dolle Mina’s. Ik selecteerde een verhaal uit een oude Op Ruwe Planken en schreef er een stukje bij, over de ‘Dolle Mina’. Je leest het hier. […]